Ik wandel naar de binnenpleinen van de Heer, de Heer van kasteel Doorwerth. Nou ja, een heer is er tegenwoordig niet meer of het moet de directeur van Geldersch Landschap & Kasteelen zijn. Maar die zetelt op een ander kasteel. Het is een bijzondere start van dit klompenpad.

Van het informatiebord loop ik de ophaalbrug over en ga naar de binnenpleinen waar mensen nog een koffie-te-gaan (in goed Doorwerths : to-go) halen en op een bankje gaan zitten. Ik maak een pirouette op twee benen om zo veel mogelijk in mij op te nemen aan het begin van mijn tocht. Er is veel op te nemen, maar de wandeling wacht. Een kleine open poort brengt mij via een andere ophaalbrug naar de buitenste duisternis. Een groot deel van de gracht staat droog. De vijand kan te voet de aanval wagen. Ik zoek bescherming en trek de heuvels in.

Maar ook in de heuvels ontkom ik niet aan het kasteel, want op enkele honderden meters afstand van het bouwwerk tref ik in een hoop zand een ouderwetse vrieskist aan. Vroeger werd dat een ‘ijskelder‘ genoemd. Ik ken het fenomeen van het paleispark in Apeldoorn. Maar de heer van Doorwerth kon er blijkbaar ook wat van. In zo’n ingegraven ijskelder werden brokken ijs gelegd. Dit was in de jaren dat er buiten nog ijs te vinden was. De ijskelder stamt uit ongeveer het midden van de 17e eeuw. Alles wat je in de ijskelder stopte bleef heerlijk op een goede temperatuur. Wanneer de kasteelheer tegen zijn vrouw riep: ‘wijnen, wijnen, wijnen’ hadden zij altijd een wijn op de juiste temperatuur. Tegenwoordig is na een vijandige overname de ijskelder in het bezit van vleermuizen van verscheidene afkomsten, waaronder baardvleermuizen. Er kunnen niet genoeg baarden rondvliegen.
Mijn tocht gaat verder en ik kom uit bij de uitzichttoren van Boesberg. Gelukkig is er geen tegenliggend verkeer wanneer ik de trap op ga naar 8 meter boven zandniveau. Anderhalve meter afstand houden is niet mogelijk. Misschien wordt deze toren ooit coronaproof, met een aparte opgang en een aparte afgang. Boven heb ik een mooi uitzicht over de Nederrijn en het oostelijk deel van de Betuwe. Ik meen zelfs een brug over de Waal te zien, zonder de Waal zelf te zien.

Op mijn slingerende tocht gaat het omhoog en naar beneden, ik raak heel even de rand van de bebouwde kom van Doorwerth aan, zonder schade aan deze kom aan te richten. Na allerhande zandpaden kom ik aan bij de Italiaanseweg. Deze klinkerweg gaat niet naar Italië en is ook niet aangelegd door Italiaanse gastarbeiders of krijgsgevangenen of vluchtingen. Er is een mooie geschiedenis verbonden aan deze prachtige weg. De heer van kasteel Doorwerth, baron van Brakell, had bedongen dat er op de treinlijn tussen Utrecht en Arnhem een station in Wolfheze diende te komen. Aangezien de baron een lap grond verkocht had voor de aanleg van deze lijn, had hij wel enig recht van vragen. De halteplaats kwam er en is er nog steeds. Er kwam zelfs een wachtpost bij de halte. De baron had nog genoeg grond over en liet een verharde weg aanleggen van Wolfheze naar zijn kasteel. Een hele lange oprijlaan, die voornamelijk naar beneden ging. Het indrukwekkende traject op het laatste deel met steile afdalingen en gracieus bochtenwerk deed de baron denken aan Italiaanse bergweggetjes die zich kronkelend een weg baanden door het landschap. De baron van Brakell kwam blijkbaar nogal eens in Italië tijdens zijn vakanties.

Het voortslingerende (in hoogte en diepte, breedte en lengte) pad brengt mij naar landgoed Duno. Het eerste dat mij treft is een folly. In vroegere tijden zonder springkussen en trampoline en schommel in de tuin werden er vaak follies in een (grote) tuin aangelegd. Zo’n folly was een knipoog van de eigenaar of de tuinontwerper. Een bouwsel vol gein. Op Duno loop ik onder een brug door die nergens vandaan komt en nergens naar toe gaat. De brug lijkt ook een beetje op een aquaduct. Misschien kwam de vroegere eigenaar van dit landgoed ook op vakantie in Italië.

Van Duno wandel ik Heveadorp binnen. In Heveadorp (voor het personeel van de Hevea-fabriek, net zoiets als Batadorp) ben ik meerdere malen geweest, maar telkens liep ik over hetzelfde traject. Nu kom ik langs de beroemde cottages die werden bewoond door werknemers, Mooie huisjes met een rieten dak. Dan maak ik een omtrekkende beweging om terug te komen in Heveadorp. Maar eerst loop ik over een brede grasstrook in de Valckeniersbossen naar beneden, onderaan maar nog hoog zit ik op een bankje en geniet van mijn lunch en het uitzicht en de oudjes die gezellig samen wandelen en die de vergezichten in hun leven steeds korter zien worden. Heveadorp loop ik door over het overbekende traject (zijn er zo weinig bewandelbare paden, weggetjes, doorgangetjes in dit dorp?). Nu op weg naar landgoed Duno, waar ik op de automatische piloot, onder het smeedijzeren sierwerk aan de poort door ga, maar ik moet op mijn schreden terugkeren, want de route brengt mij via de plaatselijke Hunneschans (zie foto). Het is een restant van een ringwalburg. Een wal met een laaggelegen ruimte binnen en een gracht er om heen. Deze Hunneschans is al zo’n duizend jaar oud en stamt uit de tijd van Adela en Balderik (wie kent hen nog?). Het was een berucht echtpaar. Pas op als berucht echtpaar, je naam en faam gaat zo een duizend jaar mee. Van de ringwalburg kom ik op het bekende terrein van Duno, dat tijdens de tweede wereldoorlog zware klappen te verduren kreeg.
Het pad gaat eerst richting het Drielse Veer en buigt dan af om langs de rivier te gaan door de uiterwaarden. Ik zie de sluis en de waterkering met de drie halve bogen. Ook zie ik een man met een grote hond. De man is over het hekje gegaan, maar de hond weigert het prikkeldraag te overmeesteren en blijft halsstarrig (en verstandig?) aan gene zijde van het draad. Ik heb de ontwikkelingen niet afgewacht, want ik zie een man die op een brommetje zich vast heeft gereden in het landschap van hekjes, prikkeldraad en overstapjes. Hij slaagt er in om zijn bestaan een wending te geven en terug te keren naar zijn beginpunt. In de uiterwaarden heb ik het zicht op het kasteel en dat is een mooi zicht.
Ik kom terug bij de ophaalbrug en zie de binnenpleinen van de Heer waar een mens zo sterk naar kan verlangen na een lange reis met heuvels en dalen en ijskelders en grazige weiden en vergezichten.
Klompenpad Dorenweertsepad – 13 kilometer