“Hier op de vaart heeft mijn moeder leren schaatsen”, zeg ik tegen meneer Wigwam.
Wandellief en ik staan voor zijn huis aan de Sminkewei. We hebben zojuist een foto gemaakt van zijn woning. Hoog in de voorgevel staat de naam ‘NELLY’. Het huis behoort bij de camping ‘De Wigwam’. Een klein beetje van de wandelroute staat dit huis. Aan de overkant van de weg ligt de Sminkefeart. In huize Nelly heeft mijn moeder gewoond, hier is een tante van mij geboren in 1929. Hun vader (en mijn opa) was boswachter en jachtopziener en ging hier in Aldemardum aan de slag.
Inmiddels heb ik mijn moeder aan de telefoon en wandellief praat met de eigenaar, zijn vrouw en zijn schoonvader. Er is nog een oudere generatie, maar die is er nu niet bij. De naam ‘NELLY’ komt van een dochter van de man die het huis bouwde en er het eerst in woonde. Kort na de bouw vertrok het gezin halsoverkop naar de Verenigde Staten. Mijn moeder ging in Aldemardum naar de school met de bijbel en naar Nijemardum naar de kerk met de bijbel. Soms komen er nog bezoekers van heinde en verre om te kijken naar het huis.
In Aldemarrum hebben we al een hele tocht achter de rug. Het begin lag bij de bushalte Lemsterhoek, vandaar gaan we de dijk op en komen aan bij Teakesyl. Zoals de naam al doet vermoeden is hier een sluis, maar wij hebben meer aandacht voor de joodse begraafplaats, die net binnendijks ligt. In 1802 werd een stuk grond aangekocht door de joodse gemeenschap van De Lemmer, 74 jaar later kwam een naastgelegen hoger deel erbij. De laatste begrafenis was in 1938. Tijdens de tweede wereldoorlog zijn de laatste drie joden uit Lemmer weggevoerd naar Auschwitz en omgebracht. Vanaf Taekesyl gaan we verder de vlakte in van het polderlandschap, doorsneden met kleine en grotere wateren. Eén van die grotere wateren is de Sondeler Leien, zelfs in het gelukkige bezit van een vogelkijkhut. Hier in de buurt zijn veel ganzen die volop de ruimte en de tijd hebben gekregen.
De Heaburgén is een lange weg met boerderijen. Eén van die boerderijen heeft de naam ‘De Groninger’. Dit wijst op een vroege invasie vanuit een ver land, het zou ook kunnen dat de stijl van de boerderij meer aan een Groninger hereboer doet denken dan aan een Fryske polderboer. Molen ’t Zwaantje zwaait niet naar ons, zij houdt haar wieken stil bij haar lichaam. De Haeburgén brengt ons naar Nijemardum, waar we even van de route afgaan om stil te staan bij de kerk in het dorp. Er wordt druk geklust. We gaan naar het noorden over een wandel- en fietspad. Een bankje staat in de zon en wenkt ons nadrukkelijk. Met de zon op ons gezicht en de blik op Nijemardum eten we brood en drinken thee. Even verderop komen we bij de Jeneverdyk, dit hebben we niet gedronken tijdens onze lunchpauze. Via het Heidepaed, waar het zelfs druk is met oudere fietsers, komen we bij de Sminkewei, gereed voor een kleine historische aftakking. Zou mijn u moeder met het hele gezin via het Heidepaed naar de kerk in Nijemardum zijn gegaan?
In het centrum van Aldemarrum nemen we weer een pauze, bij de kerk aan de Brink is ook de Brasserie De Brink open, zelfs de keuken is open. De gastvrouw hangt de bloemetjes buiten, terwijl wij drinken en langzaam het lunchduo vis naar binnen werken. Op de afrekening staan de historische woorden: “Tige Tank Oant Sjen”.
De tweede wereldoorlog is niet aan dit gebied voorbij gegaan. We zien meerdere oorlogsmonumenten en dat is bijna altijd een verwijzing naar die tweede oorlog. Aan de grens van het Jolderenbosk komen we in aanraking met een luchtwachttoren. In vroeger tijden van de Koude Oorlog werd hier uitgekeken naar de vijand uit het oosten, die uiteraard ook vanuit een andere windstreek kon komen. De toren werd gebouwd in het jaar van de Watersnoodramp. Hier is ook het hoogste punt van het Gaasterland. Het gaat hier om 12.70 meter boven NAP. Een andere bron rept van 12.15 meter. Met deze hoogten maken 55 centimeters een groot verschil.
In het Rysterbosk bij Riis is een andere herinnering aan oorlog en invasie. In het bos staat een vredestempeltje dat zijn oorsprong vindt in de vreugde van het verdwijnen van de Fransozen. Tijdens de laatste herfst van de tweede wereldoorlog hadden de Duitsers hier een installatie om V2-raketten af te vuren. Daarbij ging wel eens iets mis en toen lag het tempeltje aan diggelen.
Het pad door het Rysterbosk leidt naar het Murnser Klif. Dit is een oude keileemrug. Lang voor de wereldoorlogen en de tijd van de Fransozen kwam die keileemrug hier te liggen. Het is nu rustig op enkele verdwaalde fietsers na, maar in zomerse tijden zal het hier drukker zijn, ook gezien de uitgebreide parkeerplaats. We nemen de tijd voor eten en drinken op een hoge bank en zien bijna de zon in de zuiderzee zakken.
De weg brengt ons naar Murns. Een kleine begraafplaats (met meerdere levende bezoekers) ligt uitgerust rond een fraaie klokkenstoel. De zon schijnt, de stilte waait langzaam voorbij. In de verte rijdt een bus blauw over de weg.
Tussen Murns en Bakhuzen is een kleine verzameling wegen, vergezeld van bushaltes. We kiezen een bushalte uit en spoedig komt de blauwe bus die ons via een toeristische route naar Balk brengt. En de zon schijnt nog steeds.