Wat een boek !
Maar laat ik mij niet direct meeslepen door mijn enthousiasme en een paar introducerende opmerkingen maken.
De eerste wandelaar in dit boek is in de eerste plaats Jacobus Craandijk (1834 – 1912). Hij was Doopsgezind leraar (oftewel predikant) in Borne, Rotterdam en Haarlem. Een man die van vele markten thuis was, zoals zovele collegae, binnen en buiten de Doopsgezinde gemeenten.
Eén van die markten waar hij thuis in was, was de markt van het wandelen. Bijna 90 wandelingen maakte hij waarvan hij verslag van deed. Vaak vergezeld door de kunstenaar Piet Schipperus, die de afbeeldingen voor de gepubliceerde wandelingen maakte. Deze wandelingen werden te boek gesteld in “Wandelingen door Nederland met pen en potlood”. Zeven delen werden gepubliceerd in Haarlem, een achtste deel kreeg de titel “Nieuwe wandelingen door Nederland”. Craandijk wilde met zijn wandelingen en verslagen vastleggen het veranderende Nederland. Later is er een tweede druk verschenen in een meer handzame uitgave.
De tweede wandelaar in dit boek is de schrijver Flip van Doorn, die tijdens het onderzoek voor dit boek er achter komt dat hij een ver familielid is van de eerste wandelaar. Flip gaat wandelen in de voetsporen van Craandijk. Hij zwerft door stad en land en doet verslag van zijn bevindingen. Craandijk gaf geen moderne routebeschrijvingen ( na 50 meter l.a.), maar hij beschreef wat hij onderweg tegenkwam en wat hij niet meer tegenkwam. En zo wandelt ook Flip.
En dan de derde wandelaar: dat zijn de vele mensen die door Craandijk (klemtoon op de tweede lettergreep ?) aangezet zijn tot wandelen en zwerven. Dat zijn u en ik. Dat zijn de wandelaars van ontelbare routes, kort en lang. Mensen met een rugzakje op, proviand voor onderweg, al dan niet met een wandelstok, van noordse afkomst of met een ivoren kop. Mensen die van terras naar terras gaan. Mensen die genieten van elk wandelbankje. Mensen die aan de wandel gaan op een late namiddag, op een vroege ochtend. Op pad en maar zien wat je tegenkomt.
Het lange wandelpad (464 pagina’s) van dit boek is ingedeeld in vijf etappes, elke etappe is gekoppeld aan een activiteit van Craandijk en aan gebieden waar hij heeft gewandeld.
- De wandelaar : Gooi- en Eemland. Het Groene Hart.
- De dominee : Kennemerland.
- De historicus : Utrecht en Zuid-Holland.
- De reiziger : Friesland.
- De tekenaar : Achterhoek – Twente.
- De schrijver : Arnhem – Nijmegen. Betuee – Veluwe.
- De pionier : Drenthe en Groningen.
- De zwerver : Limburg – Noord-Brabant – Zeeland.
Wat een boek!
Flip van Doorn meandert en hermeandert door ruimte en tijd aan de hand van de wandelingen van zijn verre familielid. Hij neemt ons mee op zijn wandelingen door het veld, door bossen en velden, over oude paden en nieuwe wegen. Hij maakt ons deelgenoot van zijn zoektochten in archieven. Hij neemt ons mee op visite bij mensen die iets kunnen vertellen over Craandijk, zoals de visite bij de oudste nakomeling van Craandijk. Hij staat stil bij pleisterplaatsen, gaat via omleidingen, maakt ons deelgenoot van vergezichten en doet ons omkijken voor terugblikken. En telkens komt hij weer terug om verder te wandelen met Craandijk. En wandelen deed de man, al smokkelde hij af en toe wanneer de weg die voor hem lag saai leek.
Een opvallend trekje in de oorspronkelijke boeken van Craandijk is de grote aandacht die hij heeft voor allerlei landhuizen en bedrijvigheid in den lande. Juist aandacht voor de woonomstandigheden en de werkomstandigheden van mensen die zich hadden ingetekend voor de hele serie van boeken. Zou Craandijk de uitvinder zijn van de ‘advertorial’?
Van Doorn zet Craandijk in een brede context van met name de negentiende eeuw. Het deed mij goed dat ook het Nederlandsch Zendelinggenootschap (NGZ) voorbijkwam. Het NZG was gevestigd in Rotterdam (waar het ook was opgericht) en vaak functioneerden predikanten uit die stad als zogenaamde binnen-directeuren van het Genootschap. Deze directeuren functioneerden als een dagelijks bestuur. Op de viering van het 100-jarig bestaan (1897) was Craandijk de feestredenaar. Hij was toen woonachtig te Haarlem. Ik meander nu ook een beetje, laat ik weer hermeanderen.
Craandijk heeft vele mensen er toe aangezet om te gaan wandelen, om er op uit te gaan, om te genieten van het Nederlandse landschap en soms ook een beetje van Nederlandse steden, zoals Rotterdam en Gouda. In Gouda beschreef hij de prachtige kerk met de gebrandschilderde ramen. Ga er op uit, zonder routebeschrijving, ontdek wat voor je voeten komt. Kijk om je heen en geniet. Neem dwaalwegen. Neem omleidingen. Neem niet altijd de kortste weg. Ga op pad met je ziel en zaligheid.
In het tweede deel wordt Craandijk getypeerd als de dominee. Dat is een wat lastige typering, aangezien, zoals Van Doorn terecht opmerkt, een Doopsgezinde voorganger ‘leraar’ werd genoemd. Maar ja, ‘wandelende dominee’ levert 3 maal een ‘d’ op en ‘wandelende leraar’ slechts 2 maal. Verder wekt de aanduiding ‘leraar’ bij de huidige lezer eerder de gedachte aan een school op dan aan een voorganger van een kerk. Nu zou ik nog een boom kunnen opzetten over het onderscheid tussen ‘dominee’ (aanspreektitel ‘meneer’) en ‘predikant’ (ambt), maar dat doe ik maar niet, er zijn reeds voldoende bomen in het bos van Van Doorn om van te genieten.
Het boek eindigt bijna als een preek (met woorden van Craandijk en Van Doorn) met een toepassing om te gaan wandelen. “Hun wacht op den zwerftogt een voldoening, die de vermoeijenis en de ontbering wel beloont.”
Ik sluit het boek, trek mijn wandelschoenen aan, stap naar buiten met mijn stok in de hand en trek de deur achter mij dicht. Ik ga wandelen en geef gehoor aan de roepstem van bossen en velden, onder dank aan Jacob en Flip.
Flip van Doorn – De eerste wandelaar. In de voetsporen van een wandelende dominee – 2017